Bij Handelingen 1,15-26
In Exodus 19,1-11 klinken woorden die te maken hebben enerzijds met Gods heilsdaden, anderzijds met het antwoord van mensen op die heilsdaden. ‘Met eigen ogen hebt gij gezien hoe Ik ben opgetreden tegen Egypte’ (19,4). Eerst wordt gesproken over Gods handelen in de geschiedenis, hoe Hij zijn oog heeft laten vallen op dat ene volk. Maar tegelijk wordt ook van dat volk iets gevraagd. Niet ‘teruggevraagd’. Dat zou inhouden dat we werken met het principe: voor wat hoort wat. Neen, van de mens, van het volk wordt gevraagd dat men het verbond zal onderhouden.
Van het volk wordt trouw gevraagd aan de woorden. De woorden, dat zijn de Tien Woorden, zoals even verderop in Exodus te lezen valt. Tien woorden in den beginne, opdat de aarde een goede aarde mag zijn voor de mens om te wonen, te werken, te leven. En zo zal de mens op weg naar het land van belofte ook Tien Woorden meekrijgen ‘opdat jouw land goed land mag worden. Opdat het je goed zal gaan, jij en de vreemdeling in je midden’ (Deut. 26).
Het grote gebed van Jezus
In het relaas van Johannes 17,14-26 komen we bij een ontknoping. Vlak vóór dat moment neemt Jezus nog eenmaal het woord en houdt een grote toespraak. Een toespraak bij iemands afscheid is een verhalend middel dat te vinden is in meerdere boeken van de Schrift. We vinden het bijvoorbeeld in Genesis, waar Jakob zijn twaalf zonen toespreekt, hen zegent en voor hen bidt. Het komt voor in andere religieuze tradities en in niet-religieuze literatuur. Nog eenmaal, voordat de vader, de stamhouder, de leider of de gids zijn taak als volbracht beschouwt en de verantwoordelijkheid doorgeeft aan zijn nazaten of opvolgers, wordt uiteengezet waartoe hij heeft geleefd en wat hij zijn (op-)volgers voor hun verdere leven wil meegeven. In Johannes 17 geschiedt dat in de vorm van een uitgebreide bede.
Eenheid
Wanneer Jezus in deze perikoop ergens om bidt, ergens om vraagt, dan is het vooral eenheid. Het evangelie volgens Johannes moeten we dateren ná het jaar 70, dus na de opstand van het volk tegen de Romeinse overheersers. Die gebeurtenis heeft verhoudingen op scherp gezet. Het heeft hen die Jezus als de Messias belijden in een sociaal isolement gebracht. Nadat de opstand was neergeslagen, werden de volgelingen van Jezus, die zich min of meer afzijdig hadden gehouden, als verraders gezien. Zelfs werd het mislukken van de opstand hun in de schoenen geschoven. Of er in die tijd ook al sprake was van vervolging van christenen door de Romeinse overheersers, is niet met zekerheid te zeggen.
Maar laten we voor ogen houden dat tot dan toe de volgelingen van Jezus nog deel uitmaakten van de joodse gemeenschap. Dat was voorbij. Het schuurde met de joodse gemeenschap, zeker met de oversten van de tempel. In Handelingen kunnen we onder meer lezen hoe men de leerlingen wil verhinderen om in naam van Jezus op te treden, te leren en te genezen.
Gezien de brieven die Paulus naar diverse christengemeenten heeft gezonden, was men zich in die tijd ook bewust van de fricties die er tussen gemeenten onderling en bínnen de gemeenten zelf bestonden. Wat anders is er dan van meer belang dan dat er eenheid is onder de leerlingen, een eenheid in waarheid? In de gesprekken voorafgaand aan het gebed van Jezus in Johannes 17 zien we dat niet iedereen altijd dezelfde opvattingen heeft. Juist Simon Petrus, hij die geacht wordt leiding te geven, heeft heel wat keren laten zien hoe moeilijk hij het vindt om zich onder de banier van de waarheid te plaatsen, hoe hij zich niet de voeten wil laten wassen (Joh. 13,8), en hoe hij zal ontkennen een leerling van Jezus te zijn (Joh. 13,38; 18,15-27).
De verkiezing van Mattias
Handelingen 1,15-26 vertelt over de keuze van Mattias. Over Mattias is in de Schriften niets te vinden, behalve dat hij werd gekozen als opvolger van Judas, de verrader. De keuze was tussen deze Mattias en ene Barsabbas. Wat Mattias verder heeft gedaan valt alleen op te maken uit legenden, maar in hoeverre die een betrouwbaar beeld geven van de persoon en van zijn rol in het verhaal is niet te achterhalen.
Misschien kunnen we een link leggen met het thema ‘eenheid’. Ten eerste laten de evangeliën zien dat het niet altijd even goed boterde tussen de leerlingen c.q. de apostelen. Ten tweede mogen we het getal van twaalf apostelen zien als een aanwijzing dat de boodschap van Jezus bestemd is voor het hele volk. Zelfs, zo kunnen we uit Handelingen opmaken, bestemd voor de hele wereld. Maar dan is het dus wel noodzakelijk dat heel het volk vertegenwoordigd is, anders is er van eenheid geen sprake.
Het is overigens wel meer dan alleen maar een eenheid waartoe wordt opgeroepen om de gelederen te sluiten tegenover de boze buitenwereld. Het is ook een eenheid met de hemelse Vader zelf. ‘Zoals Gij Mij in de wereld gezonden hebt, zo zend Ik hen in de wereld, en omwille van hen wijd Ik Mij aan U, opdat ook zij in waarheid aan U toegewijd mogen zijn’ (Joh. 17,18-19). Het gaat erom dat God gevraagd wordt er te zijn te midden van de leerlingen, zoals Hij er was met Jezus. Een opdracht aan God om te zijn mét de leerlingen. Een opdracht aan de leerlingen om het werk, de aanwezigheid van God in de wereld voort te zetten. Een opdracht de woorden doen, zoals Jezus dat vraagt, zoals de Eeuwige dat vraagt in de woestijn, met het oog op een goede aarde. Dus uiteindelijk met het oog op heil voor de mens, heil voor de wereld.